opspannen

Conjugations List of Opspannen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspan opspande opheb opgespannen
jij, je, uspant opspande ophebt opgespannen
hij, zij, hetspant opspande opheeft opgespannen
wijspannen opspanden ophebben opgespannen
julliespannen opspanden ophebben opgespannen
zij, zespannen opspanden ophebben opgespannen

Presens
Beta

Example presens sentences for Opspannen with some of the pronouns.

  • Ik span de tent op in de tuin.
  • Hij spant het doek op het schilderij.
  • Zij spannen de draad tussen de palen.
  • We spannen ons in voor het goede doel.
  • Jullie spannen de boog voor het schieten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opspannen with some of the pronouns.

  • Ik spande de tent in de tuin op.
  • Hij spande het doek op het schilderij op.
  • Zij spanden de draad tussen de palen op.
  • We spanden ons in voor het goede doel.
  • Jullie spanden de boog voor het schieten op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opspannen with some of the pronouns.

  • Ik heb de tent in de tuin opgespannen.
  • Hij heeft het doek op het schilderij opgespannen.
  • Zij hebben de draad tussen de palen opgespannen.
  • We hebben ons ingespannen voor het goede doel.
  • Jullie hebben de boog voor het schieten opgespannen.