verpachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verpacht | verpachtte | heb verpacht |
jij, je, u | verpacht | verpachtte | hebt verpacht |
hij, zij, het | verpacht | verpachtte | heeft verpacht |
wij | verpachten | verpachtten | hebben verpacht |
jullie | verpachten | verpachtten | hebben verpacht |
zij, ze | verpachten | verpachtten | hebben verpacht |
PresensBeta
Example presens sentences for Verpachten with some of the pronouns.
- Ik verpacht de grond aan de boer.
- Jij verpacht de stallen aan de paardenhouder.
- Hij verpacht het huis aan een gezin.
- Wij verpachten de akkers aan verschillende boeren.
- Zij verpachten de visvijver aan de hengelsportvereniging.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verpachten with some of the pronouns.
- Vroeger verpachtte ik de grond aan de boer.
- Vroeger verpachtte jij de stallen aan de paardenhouder.
- Vroeger verpachtte hij het huis aan een gezin.
- Vroeger verpachtten wij de akkers aan verschillende boeren.
- Vroeger verpachtten zij de visvijver aan de hengelsportvereniging.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verpachten with some of the pronouns.
- Ik heb de grond verpacht aan de boer.
- Jij hebt de stallen verpacht aan de paardenhouder.
- Hij heeft het huis verpacht aan een gezin.
- Wij hebben de akkers verpacht aan verschillende boeren.
- Zij hebben de visvijver verpacht aan de hengelsportvereniging.