afspelen

Conjugations List of Afspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel afspeelde afheb afgespeeld
jij, je, uspeelt afspeelde afhebt afgespeeld
hij, zij, hetspeelt afspeelde afheeft afgespeeld
wijspelen afspeelden afhebben afgespeeld
julliespelen afspeelden afhebben afgespeeld
zij, zespelen afspeelden afhebben afgespeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Afspelen with some of the pronouns.

  • Ik speel een film af op mijn laptop.
  • Zij speelt muziek af op haar telefoon.
  • De televisie speelt het nieuws af om 8 uur 's avonds.
  • Wij spelen een spelletje af op de spelcomputer.
  • Jullie spelen een cd af in de auto.