aanbotsen

Conjugations List of Aanbotsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbots aanbotste aanben aangebotst
jij, je, ubotst aanbotste aanbent aangebotst
hij, zij, hetbotst aanbotste aanis aangebotst
wijbotsen aanbotsten aanzijn aangebotst
julliebotsen aanbotsten aanzijn aangebotst
zij, zebotsen aanbotsten aanzijn aangebotst

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanbotsen with some of the pronouns.

  • Ik bots regelmatig tegen mijn buurman aan.
  • Jij botst vaak tegen de deur aan.
  • Hij botst soms tegen obstakels aan tijdens het hardlopen.
  • Wij botsen af en toe tegen elkaar aan in de drukke stad.
  • Zij botsen regelmatig tegen de muur aan bij het verplaatsen van meubels.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanbotsen with some of the pronouns.

  • Vroeger botste ik vaak tegen mijn oudere broer aan tijdens het spelen.
  • Toen ik jong was, botsten we regelmatig tegen bomen aan tijdens het fietsen.
  • Hij botste altijd tegen de kast aan als hij haast had.
  • In mijn jeugd botsten we per ongeluk tegen medestudenten aan in de gangen van school.
  • Zij botsten gisteren tegen elkaar aan op het voetbalveld.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanbotsen with some of the pronouns.

  • Ik ben tegen een auto aangebotst tijdens het parkeren.
  • Jij hebt tegen een glazen deur aangebotst en deze gebroken.
  • Hij is per ongeluk tegen een tafel aangebotst en heeft zijn been bezeerd.
  • Wij zijn allemaal tegen elkaar aangebotst in de menigte tijdens het festival.
  • Zij hebben tegen de stenen muur aangebotst en hun fiets beschadigd.