verhelpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verhelp | verhielp | heb verholpen |
jij, je, u | verhelpt | verhielp | hebt verholpen |
hij, zij, het | verhelpt | verhielp | heeft verholpen |
wij | verhelpen | verhielpen | hebben verholpen |
jullie | verhelpen | verhielpen | hebben verholpen |
zij, ze | verhelpen | verhielpen | hebben verholpen |
PresensBeta
Example presens sentences for Verhelpen with some of the pronouns.
- Ik verhelp het probleem.
- Jij verhelpt de situatie.
- Hij/Zij verhelpt de fout.
- Wij verhelpen de klachten.
- Zij verhelpen de tekortkomingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verhelpen with some of the pronouns.
- Ik verhielp het probleem.
- Jij verhielp de situatie.
- Hij/Zij verhielp de fout.
- Wij verhielpen de klachten.
- Zij verhielpen de tekortkomingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verhelpen with some of the pronouns.
- Ik heb het probleem verholpen.
- Jij hebt de situatie verholpen.
- Hij/Zij heeft de fout verholpen.
- Wij hebben de klachten verholpen.
- Zij hebben de tekortkomingen verholpen.