laden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | laad | laadde | heb geladen |
jij, je, u | laadt | laadde | hebt geladen |
hij, zij, het | laadt | laadde | heeft geladen |
wij | laden | laadden | hebben geladen |
jullie | laden | laadden | hebben geladen |
zij, ze | laden | laadden | hebben geladen |
PresensBeta
Example presens sentences for Laden with some of the pronouns.
- Ik laad de auto met bagage.
- Jij laadt de vrachtwagen met dozen.
- Hij laadt zijn telefoon op.
- Zij laden de koffers in de auto.
- Wij laden de boodschappen in de winkelwagen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Laden with some of the pronouns.
- Vroeger laadde ik de auto met bagage.
- Toen laadde jij de vrachtwagen met dozen.
- Hij laadde vroeger zijn telefoon op.
- Zij laadden de koffers in de auto.
- Wij laadden vroeger de boodschappen in de winkelwagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Laden with some of the pronouns.
- Ik heb de auto geladen met bagage.
- Jij hebt de vrachtwagen geladen met dozen.
- Hij heeft zijn telefoon opgeladen.
- Zij hebben de koffers in de auto geladen.
- Wij hebben de boodschappen in de winkelwagen geladen.