afkorten

Conjugations List of Afkorten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkort afkortte afheb afgekort
jij, je, ukort afkortte afhebt afgekort
hij, zij, hetkort afkortte afheeft afgekort
wijkorten afkortten afhebben afgekort
julliekorten afkortten afhebben afgekort
zij, zekorten afkortten afhebben afgekort

Presens

Example presens sentences for Afkorten with some of the pronouns.

  • Ik kort woorden af.
  • Jij kort woorden af.
  • Hij/Zij kort woorden af.
  • Wij korten woorden af.
  • Zij korten woorden af.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afkorten with some of the pronouns.

  • Ik kortte woorden af.
  • Jij kortte woorden af.
  • Hij/Zij kortte woorden af.
  • Wij kortten woorden af.
  • Zij kortten woorden af.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afkorten with some of the pronouns.

  • Ik heb woorden afgekort.
  • Jij hebt woorden afgekort.
  • Hij/Zij heeft woorden afgekort.
  • Wij hebben woorden afgekort.
  • Zij hebben woorden afgekort.