beduiden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beduid | beduidde | heb beduid |
jij, je, u | beduidt | beduidde | hebt beduid |
hij, zij, het | beduidt | beduidde | heeft beduid |
wij | beduiden | beduidden | hebben beduid |
jullie | beduiden | beduidden | hebben beduid |
zij, ze | beduiden | beduidden | hebben beduid |
PresensBeta
Example presens sentences for Beduiden with some of the pronouns.
- Wat beduidt deze gebeurtenis?
- Je beduidt veel voor mij.
- Hij beduidt een grote verandering.
- Wij beduiden de betekenis van dit symbool.
- Jullie beduiden niets voor ons.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beduiden with some of the pronouns.
- Vroeger beduidde dit veel voor me.
- Toen ik jonger was, beduidde hij alles voor haar.
- Het beduidde een nieuw begin.
- We beduidden niet hoeveel we om elkaar gaven.
- Jullie beduidden nooit wat ik zei.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beduiden with some of the pronouns.
- Ik heb beduid gehad wat er gaande is.
- Je hebt veel voor me beduid.
- Hij heeft een belangrijke boodschap beduid.
- Wij hebben de waarheid beduid.
- Jullie hebben geen invloed beduid.