fabuleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fabuleer | fabuleerde | heb gefabuleerd |
jij, je, u | fabuleert | fabuleerde | hebt gefabuleerd |
hij, zij, het | fabuleert | fabuleerde | heeft gefabuleerd |
wij | fabuleren | fabuleerden | hebben gefabuleerd |
jullie | fabuleren | fabuleerden | hebben gefabuleerd |
zij, ze | fabuleren | fabuleerden | hebben gefabuleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Fabuleren with some of the pronouns.
- Ik fabuleer graag over spannende avonturen.
- Jij fabuleert vaak over fantastische verhalen.
- Hij/Zij fabuleert over zijn/haar successen.
- Wij fabuleren samen over onze toekomstdromen.
- Zij fabuleren regelmatig over buitenaardse wezens.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Fabuleren with some of the pronouns.
- Ik fabuleerde vaak over mijn toekomstplannen.
- Jij fabuleerde altijd tijdens onze gesprekken.
- Hij/Zij fabuleerde regelmatig over zijn/haar jeugdherinneringen.
- Wij fabuleerden gisteren over de film die we hadden gezien.
- Zij fabuleerden vroeger veel over sprookjes en magie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Fabuleren with some of the pronouns.
- Ik heb gefabuleerd over mijn recente reiservaringen.
- Jij hebt al eerder gefabuleerd over dit onderwerp.
- Hij/Zij heeft uitgebreid gefabuleerd tijdens de presentatie.
- Wij hebben meerdere keren gefabuleerd over mogelijke oplossingen.
- Zij hebben eindeloos gefabuleerd over hun favoriete boeken.