aanvallen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | val aan | viel aan | heb aangevallen |
jij, je, u | valt aan | viel aan | hebt aangevallen |
hij, zij, het | valt aan | viel aan | heeft aangevallen |
wij | vallen aan | vielen aan | hebben aangevallen |
jullie | vallen aan | vielen aan | hebben aangevallen |
zij, ze | vallen aan | vielen aan | hebben aangevallen |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanvallen with some of the pronouns.
- De hond valt de kat aan in de tuin.
- De soldaten vallen de vijand aan met geweren.
- De crimineel valt de bank aan en steelt het geld.
- De tijger valt zijn prooi aan in de jungle.
- De vandalen vallen het gebouw aan en vernielen de ramen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanvallen with some of the pronouns.
- De hond viel de kat aan in de tuin.
- De soldaten vielen de vijand aan met geweren.
- De crimineel viel de bank aan en stal het geld.
- De tijger viel zijn prooi aan in de jungle.
- De vandalen vielen het gebouw aan en vernielden de ramen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanvallen with some of the pronouns.
- De hond heeft de kat aangevallen in de tuin.
- De soldaten hebben de vijand aangevallen met geweren.
- De crimineel heeft de bank aangevallen en het geld gestolen.
- De tijger heeft zijn prooi aangevallen in de jungle.
- De vandalen hebben het gebouw aangevallen en de ramen vernield.