ruiken

Conjugations List of Ruiken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikruikrookheb geroken
jij, je, uruiktrookhebt geroken
hij, zij, hetruiktrookheeft geroken
wijruikenrokenhebben geroken
jullieruikenrokenhebben geroken
zij, zeruikenrokenhebben geroken

Presens
Beta

Example presens sentences for Ruiken with some of the pronouns.

  • Ik ruik de bloemen in de tuin.
  • Jij ruikt de geur van versgebakken brood.
  • Hij ruikt aan de parfumfles.
  • Zij ruikt de rook van een brand.
  • We ruiken de frisse zeelucht aan het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ruiken with some of the pronouns.

  • Ik rook altijd aan mijn koffie voordat ik hem dronk.
  • Jij rook naar bloemen na het wandelen in het park.
  • Hij rook aan de kaas voordat hij een stukje nam.
  • Zij rook lekker na het douchen.
  • We roken de geur van regen in de lucht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ruiken with some of the pronouns.

  • Ik heb de heerlijke geur geroken.
  • Jij hebt een vreemde geur waargenomen.
  • Hij heeft aan de bloemen geroken.
  • Zij heeft de geur van het eten geroken.
  • We hebben de sterke stank geroken.