verleggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verleg | verlegde | heb verlegd |
jij, je, u | verlegt | verlegde | hebt verlegd |
hij, zij, het | verlegt | verlegde | heeft verlegd |
wij | verleggen | verlegden | hebben verlegd |
jullie | verleggen | verlegden | hebben verlegd |
zij, ze | verleggen | verlegden | hebben verlegd |
Presens
Example presens sentences for Verleggen with some of the pronouns.
- Ik verleg de focus van mijn werk.
- Jij verlegt regelmatig je grenzen.
- Hij verlegt de stenen in de tuin.
- Zij verleggen de route van de wandeling.
- Wij verleggen de aandacht naar duurzame energie.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Verleggen with some of the pronouns.
- Vroeger verlegde ik vaak mijn interesses.
- Toen we jong waren, verlegden we vaak onze speelplaats.
- Hij verlegde regelmatig zijn werkuren.
- Zij verlegden de nadruk naar teamwork.
- Wij verlegden de focus naar klanttevredenheid.
Perfectum
Example perfectum sentences for Verleggen with some of the pronouns.
- Ik heb de grens verlegd tijdens mijn reis.
- Jij hebt je persoonlijke doelen verlegd.
- Hij heeft het probleem verlegd naar een andere afdeling.
- Zij hebben de verantwoordelijkheid verlegd naar het management.
- Wij hebben de focus verlegd naar innovatie.