schoonmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak schoon | maakte schoon | heb schoongemaakt |
jij, je, u | maakt schoon | maakte schoon | hebt schoongemaakt |
hij, zij, het | maakt schoon | maakte schoon | heeft schoongemaakt |
wij | maken schoon | maakten schoon | hebben schoongemaakt |
jullie | maken schoon | maakten schoon | hebben schoongemaakt |
zij, ze | maken schoon | maakten schoon | hebben schoongemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Schoonmaken with some of the pronouns.
- Ik maak de ramen schoon.
- Jij maakt de vloer schoon.
- Hij/Zij maakt het huis schoon.
- Wij maken de keuken schoon.
- Zij maken de badkamer schoon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schoonmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte de ramen schoon.
- Jij maakte de vloer schoon.
- Hij/Zij maakte het huis schoon.
- Wij maakten de keuken schoon.
- Zij maakten de badkamer schoon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schoonmaken with some of the pronouns.
- Ik heb de ramen schoongemaakt.
- Jij hebt de vloer schoongemaakt.
- Hij/Zij heeft het huis schoongemaakt.
- Wij hebben de keuken schoongemaakt.
- Zij hebben de badkamer schoongemaakt.