snorkelen

Conjugations List of Snorkelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnorkelsnorkeldeheb gesnorkeld
jij, je, usnorkeltsnorkeldehebt gesnorkeld
hij, zij, hetsnorkeltsnorkeldeheeft gesnorkeld
wijsnorkelensnorkeldenhebben gesnorkeld
julliesnorkelensnorkeldenhebben gesnorkeld
zij, zesnorkelensnorkeldenhebben gesnorkeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Snorkelen with some of the pronouns.

  • Ik snorkel graag in de zee.
  • Mijn vrienden snorkelen vaak in tropische wateren.
  • Wij snorkelen elke zomer tijdens onze vakantie.
  • De kinderen snorkelen enthousiast langs het koraalrif.
  • Jij snorkelt vakkundig tussen de vissen door.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Snorkelen with some of the pronouns.

  • Vroeger snorkelde ik regelmatig in de Middellandse Zee.
  • Toen we jong waren, snorkelden we altijd in het meer vlakbij ons huis.
  • Elke zomer snorkelden mijn ouders en ik in Griekenland.
  • Tijdens de reis naar AustraliĆ« snorkelden we elke dag in verschillende baaien.
  • Gisteren droomde ik dat ik in een prachtige oceaan snorkelde.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Snorkelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gesnorkeld in de Caribische Zee.
  • Mijn broer heeft al meerdere keren gesnorkeld in Thailand.
  • Wij hebben vorige maand samen gesnorkeld in de Malediven.
  • De toeristen hebben prachtige onderwaterfoto's gemaakt terwijl ze gesnorkeld hebben.
  • Jullie hebben vaak gesnorkeld op deze locatie.