roppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rop | ropte | heb geropt |
jij, je, u | ropt | ropte | hebt geropt |
hij, zij, het | ropt | ropte | heeft geropt |
wij | roppen | ropten | hebben geropt |
jullie | roppen | ropten | hebben geropt |
zij, ze | roppen | ropten | hebben geropt |
PresensBeta
Example presens sentences for Roppen with some of the pronouns.
- Ik rop vandaag naar de markt om verse groenten te kopen.
- Jij ropt altijd zo luid dat het hele huis het kan horen.
- Hij ropt naar zijn vrienden om hen te waarschuwen voor het gevaar.
- Wij roppen samen in het koor en genieten van het zingen.
- Zij roppen naar de scheidsrechter vanwege een overtreding.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Roppen with some of the pronouns.
- Ik riep altijd naar mijn ouders als ik thuiskwam.
- Jij riep vaak om hulp tijdens de training.
- Hij riep luidkeels vanaf de top van de berg.
- Wij riepen om gerechtigheid voor de armen.
- Zij riepen om verandering en werden gehoord door de regering.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Roppen with some of the pronouns.
- Ik heb geropt om hulp toen ik in nood was.
- Jij bent naar buiten gelopen en hebt geropt om aandacht te krijgen.
- Hij heeft geropt en zijn stem is nu schor.
- Wij zijn naar het podium gelopen en hebben geropt van vreugde.
- Zij hebben geropt en iedereen heeft naar hen geluisterd.