trappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | trap | trapte | heb getrapt |
jij, je, u | trapt | trapte | hebt getrapt |
hij, zij, het | trapt | trapte | heeft getrapt |
wij | trappen | trapten | hebben getrapt |
jullie | trappen | trapten | hebben getrapt |
zij, ze | trappen | trapten | hebben getrapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Trappen with some of the pronouns.
- Ik trap elke dag naar mijn werk.
- Jij trapt de bal hard weg.
- Hij/zij trapt graag tegen de deur als ze boos is.
- Wij trappen vaak in dezelfde valkuilen.
- Jullie trappen op de rem wanneer dat nodig is.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Trappen with some of the pronouns.
- Ik trapte vroeger altijd in dezelfde fouten.
- Jij trapte als kind elke dag op je skippybal.
- Hij/zij trapte tijdens de wedstrijd mis en viel.
- Wij trapten in de valstrik zonder het te merken.
- Jullie trapten de deur open toen de sleutel zoek was.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Trappen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren naar school getrapt.
- Jij bent vorige week tegen een steen getrapt.
- Hij/zij heeft de fietsband lek getrapt.
- Wij zijn al meerdere keren in die val getrapt.
- Jullie hebben op het feestje veel mensen op hun tenen getrapt.