keren

Conjugations List of Keren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkeerkeerdeheb gekeerd
jij, je, ukeertkeerdehebt gekeerd
hij, zij, hetkeertkeerdeheeft gekeerd
wijkerenkeerdenhebben gekeerd
julliekerenkeerdenhebben gekeerd
zij, zekerenkeerdenhebben gekeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Keren with some of the pronouns.

  • Ik keer elke dag mijn fiets om schade te voorkomen.
  • Jij keert regelmatig terug naar je geboorteplaats.
  • Hij keert zijn jas binnenstebuiten om de verloren sleutels te vinden.
  • Wij keren altijd op tijd terug van vakantie.
  • Zij keren hun aandacht naar duurzame energiebronnen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Keren with some of the pronouns.

  • Vroeger keerde ik vaak mijn matras om het gelijkmatig te slijten.
  • Toen ik jong was, keerde ik altijd terug naar hetzelfde vakantieoord.
  • Hij keerde zich tegen het beleid van de regering.
  • Wij keerden vroeger samen met onze vrienden op de dansvloer.
  • Zij keerde haar leven om na een ingrijpende gebeurtenis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Keren with some of the pronouns.

  • Ik ben vorige week naar huis gekeerd om mijn familie te bezoeken.
  • Jij bent al meerdere keren naar dat restaurant gekeerd.
  • Hij is naar het buitenland gekeerd voor zijn studie.
  • Wij zijn van gedachten gekeerd na de discussie.
  • Zij zijn tot inkeer gekeerd en hebben hun fouten erkend.