oppompen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pomp op | pompte op | heb opgepompt |
jij, je, u | pompt op | pompte op | hebt opgepompt |
hij, zij, het | pompt op | pompte op | heeft opgepompt |
wij | pompen op | pompten op | hebben opgepompt |
jullie | pompen op | pompten op | hebben opgepompt |
zij, ze | pompen op | pompten op | hebben opgepompt |
PresensBeta
Example presens sentences for Oppompen with some of the pronouns.
- Ik pomp de banden van mijn fiets op.
- Jij pompt de bal op met een pomp.
- Hij/zij/het pompt het water uit de put.
- Wij pompen de luchtmatras op voor het kamperen.
- Jullie pompen de band van de auto op bij het tankstation.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oppompen with some of the pronouns.
- Ik pompte de band van de fiets op toen hij lek was.
- Jij pompte vroeger altijd je voetballen op voor het spelen.
- Hij/zij/het pompte de autobanden op voordat we op reis gingen.
- Wij pompten de bal op voordat we gingen volleyballen.
- Jullie pompten vroeger altijd opblaasbare speelgoedjes op in het zwembad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oppompen with some of the pronouns.
- Ik heb de ballon opgepompt voor het feestje.
- Jij hebt de banden van de fiets opgepompt.
- Hij/zij/het heeft de zwembandjes opgepompt voor het zwemmen.
- Wij hebben de voetballen opgepompt voor de wedstrijd.
- Jullie hebben de strandbal opgepompt voor het strand.