aanspoelen

Conjugations List of Aanspoelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspoel aanspoelde aanheb aangespoeld
jij, je, uspoelt aanspoelde aanhebt aangespoeld
hij, zij, hetspoelt aanspoelde aanheeft aangespoeld
wijspoelen aanspoelden aanhebben aangespoeld
julliespoelen aanspoelden aanhebben aangespoeld
zij, zespoelen aanspoelden aanhebben aangespoeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanspoelen with some of the pronouns.

  • De golven spoelen schelpen aan op het strand.
  • Ik spoel de borden af na het eten.
  • Het afval spoelt aan in de rivier.
  • De storm spoelt veel zeewier aan op de kust.
  • De branding spoelt het zand weg.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanspoelen with some of the pronouns.

  • Vroeger spoelden er vaak dode vissen aan in deze rivier.
  • Als kind spoelde ik vaak schatten aan op het strand.
  • Toen we aankwamen, spoelde het water nog steeds aan.
  • Het regende hard en de modder spoelde van de heuvels af.
  • Elke herfst spoelden er bladeren aan in het zwembad.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanspoelen with some of the pronouns.

  • De aangespoelde flessen zijn afkomstig van een schipbreuk.
  • Ik heb mijn telefoon laten aanspoelen door de regen.
  • Er zijn veel plastic zakken aangespoeld op dit strand.
  • Het is al twee weken geleden dat er visnetten zijn aangespoeld.
  • De aangespoelde wrakstukken zijn verzameld voor onderzoek.