bekladden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beklad | bekladde | heb beklad |
jij, je, u | bekladt | bekladde | hebt beklad |
hij, zij, het | bekladt | bekladde | heeft beklad |
wij | bekladden | bekladden | hebben beklad |
jullie | bekladden | bekladden | hebben beklad |
zij, ze | bekladden | bekladden | hebben beklad |
Presens
Example presens sentences for Bekladden with some of the pronouns.
- Ik beklad de muur met graffiti.
- Jij beklaadt de tafel met kladjes.
- Hij bekladt de bushalte met verf.
- Zij bekladden de auto's met spuitbussen.
- Wij bekladden de muren van het verlaten gebouw.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bekladden with some of the pronouns.
- Ik bekladde de muur met graffiti.
- Jij bekladde de tafel met kladjes.
- Hij bekladde de bushalte met verf.
- Zij bekladden de auto's met spuitbussen.
- Wij bekladden de muren van het verlaten gebouw.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bekladden with some of the pronouns.
- Ik heb de muur met graffiti beklad.
- Jij hebt de tafel met kladjes beklaad.
- Hij heeft de bushalte met verf beklad.
- Zij hebben de auto's met spuitbussen beklad.
- Wij hebben de muren van het verlaten gebouw beklad.