aanliggen

Conjugations List of Aanliggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklig aanlag aanheb aangelegen
jij, je, uligt aanlag aanhebt aangelegen
hij, zij, hetligt aanlag aanheeft aangelegen
wijliggen aanlagen aanhebben aangelegen
jullieliggen aanlagen aanhebben aangelegen
zij, zeliggen aanlagen aanhebben aangelegen

Presens

Example presens sentences for Aanliggen with some of the pronouns.

  • Het boek ligt op tafel.
  • De sleutels liggen in de la.
  • De tas ligt op de stoel.
  • Mijn jas ligt op bed.
  • De krant ligt op de grond.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aanliggen with some of the pronouns.

  • Het boek lag op tafel.
  • De sleutels lagen in de la.
  • De tas lag op de stoel.
  • Mijn jas lag op bed.
  • De krant lag op de grond.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aanliggen with some of the pronouns.

  • Het boek heeft op tafel gelegen.
  • De sleutels hebben in de la gelegen.
  • De tas heeft op de stoel gelegen.
  • Mijn jas heeft op bed gelegen.
  • De krant heeft op de grond gelegen.