bedoen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bedoe | bedeed | heb bedaan |
jij, je, u | bedoet | bedeed | hebt bedaan |
hij, zij, het | bedoet | bedeed | heeft bedaan |
wij | bedoen | bededen | hebben bedaan |
jullie | bedoen | bededen | hebben bedaan |
zij, ze | bedoen | bededen | hebben bedaan |
Presens
Example presens sentences for Bedoen with some of the pronouns.
- Ik bedoel een cadeau voor mijn moeder.
- Jij bedoelt altijd goed, maar soms komt het verkeerd over.
- Hij bedoelt het niet zo slecht als het lijkt.
- Wij bedoelen een oplossing te vinden voor dit probleem.
- Jullie bedoelen goed, maar jullie aanpak is niet effectief.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bedoen with some of the pronouns.
- Ik bedoelde het als grap, maar ze nam het serieus.
- Jij bedoelde het goed, maar je woorden kwamen verkeerd over.
- Hij bedoelde het niet verkeerd, maar hij koos de verkeerde woorden.
- Wij bedoelden het beste voor iedereen, maar het liep anders.
- Jullie bedoelden het goed, maar jullie acties veroorzaakten chaos.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bedoen with some of the pronouns.
- Ik heb bedoeld om morgen langs te komen.
- Jij hebt goed bedoeld, maar het resultaat was teleurstellend.
- Hij heeft het niet zo bedoeld, het was een misverstand.
- Wij hebben bedoeld om deze kwestie serieus aan te pakken.
- Jullie hebben goed bedoeld, maar jullie hebben de situatie verergerd.