aanstaren

Conjugations List of Aanstaren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstaar aanstaarde aanheb aangestaard
jij, je, ustaart aanstaarde aanhebt aangestaard
hij, zij, hetstaart aanstaarde aanheeft aangestaard
wijstaren aanstaarden aanhebben aangestaard
julliestaren aanstaarden aanhebben aangestaard
zij, zestaren aanstaarden aanhebben aangestaard

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanstaren with some of the pronouns.

  • Ik staar naar de mooie zonsondergang.
  • Jij staart naar je telefoon de hele dag.
  • Hij staart naar de afbeelding op de muur.
  • Zij staart naar haar spiegelbeeld in de winkelruit.
  • Wij staren naar de sterren in de nachtelijke hemel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanstaren with some of the pronouns.

  • Ik staarde naar de mooie zonsondergang.
  • Jij staarde naar je telefoon terwijl ik praatte.
  • Hij staarde naar de afbeelding op de muur en dacht na.
  • Zij staarde naar haar spiegelbeeld en voelde zich onzeker.
  • Wij staarden naar de sterren en droomden weg.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanstaren with some of the pronouns.

  • Ik heb naar de mooie zonsondergang gestaard.
  • Jij hebt de hele dag naar je telefoon gestaard.
  • Hij heeft naar de afbeelding op de muur gestaard.
  • Zij heeft naar haar spiegelbeeld in de winkelruit gestaard.
  • Wij hebben naar de sterren in de nachtelijke hemel gestaard.