opspringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spring op | sprong op | ben opgesprongen |
jij, je, u | springt op | sprong op | bent opgesprongen |
hij, zij, het | springt op | sprong op | is opgesprongen |
wij | springen op | sprongen op | zijn opgesprongen |
jullie | springen op | sprongen op | zijn opgesprongen |
zij, ze | springen op | sprongen op | zijn opgesprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Opspringen with some of the pronouns.
- De kat springt op de tafel.
- Ik spring op en neer van blijdschap.
- De kinderen springen in de speeltuin.
- Hij springt over de hindernis.
- Wanneer springen we in het zwembad?
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opspringen with some of the pronouns.
- Vroeger sprong ik altijd op het bed.
- Ze sprongen vrolijk in de plassen tijdens de regen.
- Toen ze de muziek hoorden, sprongen ze spontaan op.
- Hij sprong naar de bal, maar miste.
- Als kind sprong ik vaak over de hekken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opspringen with some of the pronouns.
- Ik ben opgesprongen toen ik de bel hoorde.
- Zij is gisteren van schrik opgesprongen.
- We zijn allemaal opgesprongen toen het vuurwerk begon.
- Heb je ooit zo hoog opgesprongen?
- Toen hij het nieuws hoorde, was hij meteen opgesprongen.