blussen

Conjugations List of Blussen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikblusblusteheb geblust
jij, je, ublustblustehebt geblust
hij, zij, hetblustblusteheeft geblust
wijblussenblustenhebben geblust
jullieblussenblustenhebben geblust
zij, zeblussenblustenhebben geblust

Presens
Beta

Example presens sentences for Blussen with some of the pronouns.

  • Ik blus de brand in het huis.
  • Jij blust de kaarsen op de verjaardagstaart.
  • Hij blust de vuurzee met een brandblusser.
  • Wij blussen de fakkels na het feest.
  • Zij blussen de smeulende kolen in de barbecue.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Blussen with some of the pronouns.

  • Vroeger bluste ik altijd de kleine brandjes in de keuken.
  • Toen jij binnenkwam, waren de vlammen al geblust.
  • Hij bluste regelmatig de kaarsen in de kapel.
  • In die tijd blusten we de branden zonder moderne apparatuur.
  • Elke zomer blusten zij de bosbranden in de omgeving.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Blussen with some of the pronouns.

  • Ik heb de brand geblust in het huis.
  • Jij hebt de kaarsen op de verjaardagstaart geblust.
  • Hij heeft de vuurzee geblust met een brandblusser.
  • Wij hebben de fakkels geblust na het feest.
  • Zij hebben de smeulende kolen in de barbecue geblust.