strelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | streel | streelde | heb gestreeld |
jij, je, u | streelt | streelde | hebt gestreeld |
hij, zij, het | streelt | streelde | heeft gestreeld |
wij | strelen | streelden | hebben gestreeld |
jullie | strelen | streelden | hebben gestreeld |
zij, ze | strelen | streelden | hebben gestreeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Strelen with some of the pronouns.
- Ik streel de kat.
- Hij streelt haar zachtjes over haar haren.
- Wij strelen de hond in het park.
- Jullie strelen de konijnen voorzichtig.
- De masseur streelt de rug van zijn klant.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Strelen with some of the pronouns.
- Ik streelde de kat toen ik thuiskwam.
- Hij streelde haar zachtjes over haar haren terwijl ze sliep.
- Wij streelden de hond elke dag in het park.
- Jullie streelden de konijnen voorzichtig in de tuin.
- De masseur streelde de rug van zijn klant tijdens de massage.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Strelen with some of the pronouns.
- Ik heb de kat gestreeld.
- Hij heeft haar zachtjes over haar haren gestreeld.
- Wij hebben de hond in het park gestreeld.
- Jullie hebben de konijnen voorzichtig gestreeld.
- De masseur heeft de rug van zijn klant gestreeld.