belijden

Conjugations List of Belijden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbelijdbeleedheb beleden
jij, je, ubelijdtbeleedhebt beleden
hij, zij, hetbelijdtbeleedheeft beleden
wijbelijdenbeledenhebben beleden
julliebelijdenbeledenhebben beleden
zij, zebelijdenbeledenhebben beleden

Presens
Beta

Example presens sentences for Belijden with some of the pronouns.

  • Ik belijd mijn geloof in de kerk.
  • Jij belijdt je liefde voor haar.
  • Hij belijdt zijn fouten en vraagt om vergeving.
  • Wij belijden onze overtuigingen zonder angst.
  • Zij belijden een andere religie dan ik.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Belijden with some of the pronouns.

  • Ik beleed mijn geloof in de kerk.
  • Jij beleed je liefde voor haar.
  • Hij beleed zijn fouten en vroeg om vergeving.
  • Wij beleedden onze overtuigingen zonder angst.
  • Zij beleedden een andere religie dan ik.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Belijden with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn geloof in de kerk beleden.
  • Jij hebt je liefde voor haar beleden.
  • Hij heeft zijn fouten beleden en om vergeving gevraagd.
  • Wij hebben onze overtuigingen zonder angst beleden.
  • Zij hebben een andere religie beleden dan ik.