stranden

Conjugations List of Stranden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstrandstranddeben gestrand
jij, je, ustrandtstranddebent gestrand
hij, zij, hetstrandtstranddeis gestrand
wijstrandenstranddenzijn gestrand
julliestrandenstranddenzijn gestrand
zij, zestrandenstranddenzijn gestrand

Presens
Beta

Example presens sentences for Stranden with some of the pronouns.

  • Ik strand regelmatig op het strand om te genieten van de zon.
  • Jij strandt vaak in moeilijke situaties, maar je komt er altijd uit.
  • Hij/zij strandt momenteel in zijn/haar onderzoek en heeft hulp nodig.
  • Wij stranden nooit zonder een plan B.
  • Jullie stranden altijd op tijd op de luchthaven voor jullie vlucht.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Stranden with some of the pronouns.

  • Toen ik op reis was, strandde ik regelmatig op afgelegen plaatsen.
  • Vroeger strandden we vaak tijdens fietstochten in de bergen.
  • Hij/zij strandde gisteren tijdens het sollicitatiegesprek en voelde zich erg ongemakkelijk.
  • In het verleden strandden we weleens op ideeën die niet werkten.
  • Jullie strandden vroeger vaak tijdens zeiltochten op de woeste zee.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Stranden with some of the pronouns.

  • Ik ben gestrand op een onbewoond eiland tijdens mijn vakantie.
  • Jij bent vorige week gestrand met je auto op weg naar huis.
  • Hij/zij is al meerdere keren gestrand met zijn/haar boot op zee.
  • Wij zijn ooit eens gestrand in een verlaten dorpje tijdens een wandeling.
  • Jullie zijn gisteren gestrand in het midden van nergens toen jullie auto kapotging.