beboeten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | beboet | beboette | heb beboet |
jij, je, u | beboet | beboette | hebt beboet |
hij, zij, het | beboet | beboette | heeft beboet |
wij | beboeten | beboetten | hebben beboet |
jullie | beboeten | beboetten | hebben beboet |
zij, ze | beboeten | beboetten | hebben beboet |
PresensBeta
Example presens sentences for Beboeten with some of the pronouns.
- De politie beboet de automobilist voor te hard rijden.
- Ik beboet de overtreder voor het parkeren op een invalidenparkeerplaats.
- De gemeente beboet hondenbezitters die de hondenpoep niet opruimen.
- De inspecteur beboet het bedrijf voor het overtreden van milieuregels.
- De belastingdienst beboet mensen die hun belastingaangifte niet op tijd indienen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Beboeten with some of the pronouns.
- De politie beboette de automobilist voor te hard rijden.
- Ik beboette de overtreder voor het parkeren op een invalidenparkeerplaats.
- De gemeente beboette hondenbezitters die de hondenpoep niet opruimden.
- De inspecteur beboette het bedrijf voor het overtreden van milieuregels.
- De belastingdienst beboette mensen die hun belastingaangifte niet op tijd indienden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Beboeten with some of the pronouns.
- De politie heeft de automobilist beboet voor te hard rijden.
- Ik heb de overtreder beboet voor het parkeren op een invalidenparkeerplaats.
- De gemeente heeft hondenbezitters beboet die de hondenpoep niet hebben opgeruimd.
- De inspecteur heeft het bedrijf beboet voor het overtreden van milieuregels.
- De belastingdienst heeft mensen beboet die hun belastingaangifte niet op tijd hebben ingediend.