gorgelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gorgel | gorgelde | heb gegorgeld |
jij, je, u | gorgelt | gorgelde | hebt gegorgeld |
hij, zij, het | gorgelt | gorgelde | heeft gegorgeld |
wij | gorgelen | gorgelden | hebben gegorgeld |
jullie | gorgelen | gorgelden | hebben gegorgeld |
zij, ze | gorgelen | gorgelden | hebben gegorgeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Gorgelen with some of the pronouns.
- Ik gorgel elke ochtend met mondwater.
- Jij gorgelt luidruchtig na het tandenpoetsen.
- Hij gorgelt graag met water als hij verkouden is.
- Zij gorgelen samen in het koor tijdens de repetities.
- Wij gorgelen regelmatig om onze keel te verzachten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Gorgelen with some of the pronouns.
- Vroeger gorgelde ik altijd met citroensap.
- Toen ik jonger was, gorgelden wij met limonade.
- Hij gorgelde vroeger met warme melk voor het slapengaan.
- Zij gorgelden regelmatig met kruidenthee om hun stemmen te verzorgen.
- Wij gorgelden vaak met honing en citroen bij keelpijn.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Gorgelen with some of the pronouns.
- Ik heb vanochtend met zoutwater gegorgeld.
- Jij hebt al vaak met kamillethee gegorgeld.
- Hij heeft onlangs met azijn gorgeld om zijn keel te kalmeren.
- Zij hebben gisteravond voor het slapengaan gegorgeld.
- Wij hebben veel verschillende kruiden uitgeprobeerd voor het gorgelen.