liegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lieg | loog | heb gelogen |
jij, je, u | liegt | loog | hebt gelogen |
hij, zij, het | liegt | loog | heeft gelogen |
wij | liegen | logen | hebben gelogen |
jullie | liegen | logen | hebben gelogen |
zij, ze | liegen | logen | hebben gelogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Liegen with some of the pronouns.
- Ik lieg altijd over mijn leeftijd.
- Jij liegt nooit tegen mij.
- Hij liegt vaak over zijn prestaties.
- Zij liegt soms over haar woonplaats.
- Wij liegen zelden tegen elkaar.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Liegen with some of the pronouns.
- Ik loog altijd over mijn schoolresultaten.
- Jij loog nooit tegen je ouders.
- Hij loog vaak over zijn verblijfplaats.
- Zij loog soms over haar relatie.
- Wij logen zelden tegen elkaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Liegen with some of the pronouns.
- Ik heb gelogen over mijn kennis van Frans.
- Jij hebt nooit tegen me gelogen.
- Hij heeft vaak over zijn ervaring gelogen.
- Zij heeft soms over haar afkomst gelogen.
- Wij hebben zelden tegen elkaar gelogen.