kantelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kantel | kantelde | heb gekanteld |
jij, je, u | kantelt | kantelde | hebt gekanteld |
hij, zij, het | kantelt | kantelde | heeft gekanteld |
wij | kantelen | kantelden | hebben gekanteld |
jullie | kantelen | kantelden | hebben gekanteld |
zij, ze | kantelen | kantelden | hebben gekanteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Kantelen with some of the pronouns.
- Ik kantel de doos voorzichtig.
- Jij kantelt de stoel naar achteren.
- Hij kantelt de glazen in de vaatwasser.
- Zij kantelen de tafel om meer ruimte te maken.
- Wij kantelen de schilderijen aan de muur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kantelen with some of the pronouns.
- Ik kantelde de doos voorzichtig.
- Jij kantelde de stoel naar achteren.
- Hij kantelde de glazen in de vaatwasser.
- Zij kantelden de tafel om meer ruimte te maken.
- Wij kantelden de schilderijen aan de muur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kantelen with some of the pronouns.
- Ik heb de doos voorzichtig gekanteld.
- Jij hebt de stoel naar achteren gekanteld.
- Hij heeft de glazen in de vaatwasser gekanteld.
- Zij hebben de tafel om meer ruimte te maken gekanteld.
- Wij hebben de schilderijen aan de muur gekanteld.