uitbreiden

Conjugations List of Uitbreiden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreid uitbreidde uitheb uitgebreid
jij, je, ubreidt uitbreidde uithebt uitgebreid
hij, zij, hetbreidt uitbreidde uitheeft uitgebreid
wijbreiden uitbreidden uithebben uitgebreid
julliebreiden uitbreidden uithebben uitgebreid
zij, zebreiden uitbreidden uithebben uitgebreid

Presens

Example presens sentences for Uitbreiden with some of the pronouns.

  • Ik breid mijn kennis uit door te lezen.
  • Jij breidt je bedrijf uit naar het buitenland.
  • Hij breidt zijn vriendenkring uit met nieuwe mensen.
  • Zij breiden hun assortiment uit met nieuwe producten.
  • Wij breiden onze woning uit met een extra slaapkamer.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uitbreiden with some of the pronouns.

  • Vroeger breidde ik mijn hobby's uit, maar nu heb ik er minder tijd voor.
  • Toen hij nog een student was, breidde hij zijn kennis uit door veel te studeren.
  • Als kind breidde zij haar verzameling uit met nieuwe postzegels.
  • In die tijd breidden ze het bedrijf uit naar meerdere locaties.
  • Jaren geleden breidden wij ons netwerk uit door actief te netwerken.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uitbreiden with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn vaardigheden uitgebreid door trainingen te volgen.
  • Jij bent je bedrijf naar andere steden uitgebreid.
  • Hij heeft zijn netwerk uitgebreid door conferenties bij te wonen.
  • Zij hebben hun team uitgebreid met nieuwe medewerkers.
  • Wij hebben ons huis uitgebreid met een serre.