koesteren

Conjugations List of Koesteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkoesterkoesterdeheb gekoesterd
jij, je, ukoestertkoesterdehebt gekoesterd
hij, zij, hetkoestertkoesterdeheeft gekoesterd
wijkoesterenkoesterdenhebben gekoesterd
julliekoesterenkoesterdenhebben gekoesterd
zij, zekoesterenkoesterdenhebben gekoesterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Koesteren with some of the pronouns.

  • Ik koester mijn familie en vrienden.
  • Zij koestert haar dromen en ambities.
  • Wij koesteren de natuur en het milieu.
  • Jullie koesteren jullie vrijheid en onafhankelijkheid.
  • Zij koesteren de herinneringen aan hun reis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Koesteren with some of the pronouns.

  • Vroeger koesterde ik hoop op een betere toekomst.
  • Toen ik jong was, koesterde ik grote idealen.
  • We koesterden warme herinneringen aan onze kindertijd.
  • Jullie koesterden wederzijds respect voor elkaar.
  • Ze koesterden de oude tradities en waarden van hun cultuur.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Koesteren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn gelukkige jeugd altijd gekoesterd.
  • Hij heeft zijn succesvolle carrière lang gekoesterd.
  • We hebben de mooie momenten samen intens gekoesterd.
  • Jullie hebben die speciale band altijd gekoesterd.
  • Ze hebben de waardevolle erfstukken zorgvuldig gekoesterd.