dumpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dump | dumpte | heb gedumpt |
jij, je, u | dumpt | dumpte | hebt gedumpt |
hij, zij, het | dumpt | dumpte | heeft gedumpt |
wij | dumpen | dumpten | hebben gedumpt |
jullie | dumpen | dumpten | hebben gedumpt |
zij, ze | dumpen | dumpten | hebben gedumpt |
PresensBeta
Example presens sentences for Dumpen with some of the pronouns.
- Ik dump afval in de daarvoor bestemde containers.
- Jij dumpt je oude spullen op de rommelmarkt.
- Hij/Zij/Het dumpt zijn/haar verantwoordelijkheden op anderen.
- Wij dumpen onze problemen niet, maar lossen ze op.
- Jullie dumpen illegaal afval in de natuur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dumpen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, dumpte ik vaak mijn huiswerk in de prullenbak.
- Vroeger dumpte jij altijd je fiets in de voortuin.
- Hij/Zij/Het dumpte regelmatig zijn/haar vrienden voor nieuwe relaties.
- Wij dumpen vroeger af en toe afval in de bosjes.
- Jullie dumpen altijd al je zorgen op mij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dumpen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn oude kleren in de kledingcontainer gedumpt.
- Jij hebt het afval netjes gedumpt in de vuilnisbak.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar ex-partner gedumpt voor een ander.
- Wij hebben de oude meubels bij het grofvuil gedumpt.
- Jullie hebben het geheime document in de shredder gedumpt.