vertellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vertel | vertelde | heb verteld |
jij, je, u | vertelt | vertelde | hebt verteld |
hij, zij, het | vertelt | vertelde | heeft verteld |
wij | vertellen | vertelden | hebben verteld |
jullie | vertellen | vertelden | hebben verteld |
zij, ze | vertellen | vertelden | hebben verteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Vertellen with some of the pronouns.
- Ik vertel een spannend verhaal aan mijn vrienden.
- Zij vertelt altijd grappige anekdotes tijdens feestjes.
- Wij vertellen onze ervaringen aan elkaar tijdens de reis.
- Jullie vertellen interessante weetjes over geschiedenis.
- De docent vertelt boeiende verhalen in de klas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vertellen with some of the pronouns.
- Vroeger vertelde ik altijd enge spookverhalen aan mijn broertje.
- Toen we jong waren, vertelde zij sprookjes voor het slapengaan.
- Tijdens onze jeugd vertelden wij elkaar geheimen onder de sterrenhemel.
- Jullie vertelden moppen en lachten de hele avond door.
- De oude man vertelde historische verhalen over de stad.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vertellen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een geweldig verhaal verteld aan mijn collega's.
- Zij heeft haar avonturen in het buitenland al vaak verteld.
- Wij hebben onze plannen voor de vakantie aan onze ouders verteld.
- Jullie hebben de nieuwste roddels al aan iedereen verteld.
- De journalist heeft het nieuws als eerste aan het publiek verteld.