blozen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bloos | bloosde | heb gebloosd |
jij, je, u | bloost | bloosde | hebt gebloosd |
hij, zij, het | bloost | bloosde | heeft gebloosd |
wij | blozen | bloosden | hebben gebloosd |
jullie | blozen | bloosden | hebben gebloosd |
zij, ze | blozen | bloosden | hebben gebloosd |
PresensBeta
Example presens sentences for Blozen with some of the pronouns.
- Ik bloos als ik een compliment krijg.
- Jij bloost vaak als je verlegen bent.
- Hij bloost wanneer hij in het openbaar moet spreken.
- Zij bloost van opwinding als ze hem ziet.
- We blozen allemaal als we betrapt worden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Blozen with some of the pronouns.
- Ik bloosde regelmatig tijdens mijn tienerjaren.
- Jij bloosde telkens als hij je aankeek.
- Hij bloosde gisteren nog bij de gedachte aan dat moment.
- Zij bloosde elke keer als er een camera op haar gericht was.
- We bloosden vaak als we werden uitgelachen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Blozen with some of the pronouns.
- Ik heb gebloosd toen ik mijn fout besefte.
- Jij bent al eerder gebloosd tijdens een presentatie.
- Hij is gaan blozen toen hij haar naam hoorde.
- Zij heeft gebloosd van trots na haar succesvolle optreden.
- We zijn allemaal wel eens gebloosd door verlegenheid.