knipperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knipper | knipperde | heb geknipperd |
jij, je, u | knippert | knipperde | hebt geknipperd |
hij, zij, het | knippert | knipperde | heeft geknipperd |
wij | knipperen | knipperden | hebben geknipperd |
jullie | knipperen | knipperden | hebben geknipperd |
zij, ze | knipperen | knipperden | hebben geknipperd |
PresensBeta
Example presens sentences for Knipperen with some of the pronouns.
- De kat knippert met zijn ogen.
- Ik knipper vaak als ik in het felle licht kijk.
- De knipperlichten van de auto gaan aan en uit.
- Wanneer je huilt, moet je niet te veel knipperen.
- De jongen knippert verbaasd met zijn wimpers.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Knipperen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, knipperde ik altijd met mijn ogen als ik zenuwachtig was.
- Vroeger knipperden de oude lampen in ons huis constant.
- Het meisje knipperde verlegen met haar wimpers tijdens het gesprek.
- Terwijl we naar de film keken, knipperden we amper met onze ogen.
- Elke keer dat de flits afgaat, knipperen mensen reflexmatig met hun ogen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Knipperen with some of the pronouns.
- Ik heb zojuist met mijn ogen geknipperd.
- Zij heeft gisteravond snel geknipperd.
- We zijn al meerdere keren met onze ogen geknipperd.
- Hebben jullie ooit met je wimpers geknipperd?
- De kat heeft net langzaam geknipperd.