alarmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | alarmeer | alarmeerde | heb gealarmeerd |
jij, je, u | alarmeert | alarmeerde | hebt gealarmeerd |
hij, zij, het | alarmeert | alarmeerde | heeft gealarmeerd |
wij | alarmeren | alarmeerden | hebben gealarmeerd |
jullie | alarmeren | alarmeerden | hebben gealarmeerd |
zij, ze | alarmeren | alarmeerden | hebben gealarmeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Alarmeren with some of the pronouns.
- Ik alarmeer de politie als ik iets verdachts zie.
- Jij alarmeert je ouders wanneer je laat thuiskomt.
- Hij alarmeert zijn collega's over de veranderingen in het project.
- Wij alarmeren de buurtbewoners over de inbraken in de omgeving.
- Zij alarmeert de hulpdiensten bij een noodgeval.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Alarmeren with some of the pronouns.
- Vroeger alarmeerde ik de buren als er iets verdachts gebeurde.
- Toen ik jonger was, alarmeerde jij altijd de leraren over pesterijen.
- Hij alarmeerde regelmatig de autoriteiten over illegale activiteiten.
- In die tijd alarmeerden wij de gemeente bij problemen in de buurt.
- Zij alarmeerden vroeger de brandweer voor kleine brandjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Alarmeren with some of the pronouns.
- Ik heb de autoriteiten gealarmeerd toen ik de brand ontdekte.
- Jij hebt je vrienden gealarmeerd over de aankomende storm.
- Hij heeft de veiligheidsmaatregelen gealarmeerd na de dreiging.
- Wij hebben de bevolking gealarmeerd over de epidemie.
- Zij hebben de schoolleiding gealarmeerd over het incident.