zappen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zap | zapte | heb gezapt |
jij, je, u | zapt | zapte | hebt gezapt |
hij, zij, het | zapt | zapte | heeft gezapt |
wij | zappen | zapten | hebben gezapt |
jullie | zappen | zapten | hebben gezapt |
zij, ze | zappen | zapten | hebben gezapt |
PresensBeta
Example presens sentences for Zappen with some of the pronouns.
- Ik zap naar verschillende tv-kanalen.
- Jij zapt altijd snel door de programma's heen.
- Hij of zij zapt graag tussen sportwedstrijden en series.
- Wij zappen vaak op zoek naar iets interessants om te kijken.
- Jullie zappen soms te lang in plaats van een keuze te maken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zappen with some of the pronouns.
- Vroeger zapte ik altijd langs de reclames heen.
- Toen we klein waren, zapten we vaak naar kinderprogramma's.
- Hij of zij zapte gisteren veel tussen voetbalwedstrijden.
- In die periode zaptet jullie elke avond langs alle kanalen.
- We zapten vorige week per ongeluk naar een spannende serie en zijn sindsdien verslaafd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zappen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteravond veel gezapt omdat er niets interessants op televisie was.
- Jij bent al meerdere keren van kanaal gezapt tijdens deze film.
- Hij of zij heeft het hele weekend doorgebracht met zappen.
- Wij hebben alle mogelijke kanalen afgezapt op zoek naar nieuws.
- Jullie zijn nog niet naar dat nieuwe programma gezapt, maar het is echt de moeite waard.