uitsluiten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sluit uit | sloot uit | heb uitgesloten |
jij, je, u | sluit uit | sloot uit | hebt uitgesloten |
hij, zij, het | sluit uit | sloot uit | heeft uitgesloten |
wij | sluiten uit | sloten uit | hebben uitgesloten |
jullie | sluiten uit | sloten uit | hebben uitgesloten |
zij, ze | sluiten uit | sloten uit | hebben uitgesloten |
Presens
Example presens sentences for Uitsluiten with some of the pronouns.
- Ik sluit je niet uit van de vergadering.
- Jij sluit hem altijd uit tijdens het spel.
- Hij sluit haar vaak uit in de groep.
- Wij sluiten jullie niet uit van de activiteit.
- Zij sluiten ons nooit uit bij het maken van plannen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Uitsluiten with some of the pronouns.
- Ik sloot je niet uit van de vergadering.
- Jij sloot hem altijd uit tijdens het spel.
- Hij sloot haar vaak uit in de groep.
- Wij sloten jullie niet uit van de activiteit.
- Zij sloten ons nooit uit bij het maken van plannen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Uitsluiten with some of the pronouns.
- Ik heb je niet uitgesloten van de vergadering.
- Jij hebt hem altijd uitgesloten tijdens het spel.
- Hij heeft haar vaak uitgesloten in de groep.
- Wij hebben jullie niet uitgesloten van de activiteit.
- Zij hebben ons nooit uitgesloten bij het maken van plannen.