vertrekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vertrek | vertrok | heb vertrokken |
jij, je, u | vertrekt | vertrok | hebt vertrokken |
hij, zij, het | vertrekt | vertrok | heeft vertrokken |
wij | vertrekken | vertrokken | hebben vertrokken |
jullie | vertrekken | vertrokken | hebben vertrokken |
zij, ze | vertrekken | vertrokken | hebben vertrokken |
PresensBeta
Example presens sentences for Vertrekken with some of the pronouns.
- Ik vertrek morgen naar Amsterdam.
- Jij vertrekt altijd te laat.
- Hij vertrekt met de trein.
- Zij vertrekken volgende week op vakantie.
- Wij vertrekken om 8 uur 's ochtends.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vertrekken with some of the pronouns.
- Ik vertrok altijd met de bus naar school.
- Jij vertrok elke zomer naar het buitenland.
- Hij vertrok regelmatig in de vroege ochtend.
- Zij vertrokken vaak zonder iets te zeggen.
- Wij vertrokken vroeger altijd op tijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vertrekken with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren vertrokken naar Parijs.
- Jij bent al eens eerder vertrokken zonder afscheid te nemen.
- Hij is vorige maand vertrokken voor een lange reis.
- Zij zijn net vertrokken naar de luchthaven.
- Wij zijn vorige week vertrokken uit onze oude woning.