samenkomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kom samen | kwam samen | ben samengekomen |
jij, je, u | komt samen | kwam samen | bent samengekomen |
hij, zij, het | komt samen | kwam samen | is samengekomen |
wij | komen samen | kwamen samen | zijn samengekomen |
jullie | komen samen | kwamen samen | zijn samengekomen |
zij, ze | komen samen | kwamen samen | zijn samengekomen |
Presens
Example presens sentences for Samenkomen with some of the pronouns.
- We komen regelmatig samen om te brainstormen.
- Jullie komen altijd op tijd samen voor de vergadering.
- De vriendengroep komt elke zaterdagavond bij elkaar.
- Ik kom graag samen met mijn collega's om ideeën uit te wisselen.
- De teams komen samen om de strategie te bespreken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Samenkomen with some of the pronouns.
- Vroeger kwamen we vaak samen in het plaatselijke buurthuis.
- Tijdens onze studiejaren kwamen we regelmatig samen om te studeren.
- In het verleden kwamen alle buurtbewoners samen om problemen te bespreken.
- Bij slecht weer kwamen we vroeger altijd samen in het café.
- Elke zomer kwamen we als familie samen op de camping.
Perfectum
Example perfectum sentences for Samenkomen with some of the pronouns.
- Gisteren zijn we samen gekomen om het probleem op te lossen.
- Hij is vorige week met zijn vrienden samengekomen in het café.
- De vergadering is vanochtend snel samengekomen en beslissingen genomen.
- Zij is gisteravond bij haar familie samengekomen voor een gezellig diner.
- Toen ik aankwam, waren ze al samen gekomen om de plannen te bespreken.