oppakken

Conjugations List of Oppakken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpak oppakte opheb opgepakt
jij, je, upakt oppakte ophebt opgepakt
hij, zij, hetpakt oppakte opheeft opgepakt
wijpakken oppakten ophebben opgepakt
julliepakken oppakten ophebben opgepakt
zij, zepakken oppakten ophebben opgepakt

Presens
Beta

Example presens sentences for Oppakken with some of the pronouns.

  • Ik pak de boeken op van de grond.
  • Jij pakt de koffer op en zet hem in de auto.
  • Hij pakt zijn gitaar op en begint te spelen.
  • Zij pakt de telefoon op en beantwoordt de oproep.
  • We pakken de kans op om naar het concert te gaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oppakken with some of the pronouns.

  • Vroeger pakte ik altijd de boeken op van de grond.
  • Jij pakte de koffer op en zette hem in de auto.
  • Hij pakte zijn gitaar op en begon te spelen.
  • Zij pakte de telefoon op en beantwoordde de oproep.
  • We pakten de kans op om naar het concert te gaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oppakken with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken van de grond opgepakt.
  • Jij hebt de koffer opgepakt en in de auto gezet.
  • Hij heeft zijn gitaar opgepakt en is begonnen te spelen.
  • Zij heeft de telefoon opgepakt en de oproep beantwoord.
  • We hebben de kans opgepakt om naar het concert te gaan.