oefenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | oefen | oefende | heb geoefend |
jij, je, u | oefent | oefende | hebt geoefend |
hij, zij, het | oefent | oefende | heeft geoefend |
wij | oefenen | oefenden | hebben geoefend |
jullie | oefenen | oefenden | hebben geoefend |
zij, ze | oefenen | oefenden | hebben geoefend |
PresensBeta
Example presens sentences for Oefenen with some of the pronouns.
- Ik oefen elke dag Nederlands.
- Jij oefent graag in de sportschool.
- Hij/zij/oefent zijn/haar zangtalent regelmatig.
- Wij oefenen samen voor het komende optreden.
- Jullie oefenen altijd voordat je naar het examen gaat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oefenen with some of the pronouns.
- Vroeger oefende ik vaak op de piano.
- Toen jij jong was, oefende je veel met tekenen.
- Hij/zij oefende vroeger altijd voordat hij/zij examens had.
- Wij oefenden elke week met onze vriendengroep.
- Jullie oefenden samen voor de belangrijke wedstrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oefenen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren Nederlands geoefend.
- Jij hebt al veel woordenlijsten geoefend.
- Hij/zij heeft vorige week een nieuwe melodie geoefend.
- Wij hebben samen gedanst en geoefend.
- Jullie hebben al veel geoefend voor het toneelstuk.