wielen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wiel | wielde | heb gewield |
jij, je, u | wielt | wielde | hebt gewield |
hij, zij, het | wielt | wielde | heeft gewield |
wij | wielen | wielden | hebben gewield |
jullie | wielen | wielden | hebben gewield |
zij, ze | wielen | wielden | hebben gewield |
Presens
Example presens sentences for Wielen with some of the pronouns.
- Ik draai de wielen van mijn fiets elke ochtend.
- Jij rolt de wielen van de skateboard soepel over de straat.
- Hij/zij duwt de kar met vier wielen door het gangpad.
- Wij vervangen de versleten wielen van de boodschappenkar.
- Zij monteren nieuwe wielen onder de trolley.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Wielen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, draaide ik altijd de wielen van mijn speelgoedauto's.
- Vroeger rolden we met onze skates over de gladde betonnen vloer.
- Hij/zij duwde de kruiwagen moeiteloos voort met de zware lading.
- Als kinderen vervingen wij vaak de wielen van onze stepjes.
- Ze monteerden de nieuwe fietswielen terwijl het begon te regenen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Wielen with some of the pronouns.
- Ik heb de wielen van mijn auto gisteren vervangen.
- Jij bent al naar de fietsenwinkel geweest en hebt nieuwe wielen gekocht.
- Hij/zij heeft de rollator met stevige wielen gekregen als cadeau.
- Wij hebben de oude kruiwagen opgeknapt en nieuwe wielen erop gezet.
- Zij zijn naar de werkplaats gegaan en hebben de defecte wielen gerepareerd.