klaarmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak klaar | maakte klaar | heb klaargemaakt |
jij, je, u | maakt klaar | maakte klaar | hebt klaargemaakt |
hij, zij, het | maakt klaar | maakte klaar | heeft klaargemaakt |
wij | maken klaar | maakten klaar | hebben klaargemaakt |
jullie | maken klaar | maakten klaar | hebben klaargemaakt |
zij, ze | maken klaar | maakten klaar | hebben klaargemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Klaarmaken with some of the pronouns.
- Ik maak het eten klaar.
- Jij maakt je huiswerk klaar.
- Hij maakt zijn bed klaar.
- Wij maken de tafel klaar.
- Zij maken zich klaar voor het feest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Klaarmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte het eten klaar.
- Jij maakte je huiswerk klaar.
- Hij maakte zijn bed klaar.
- Wij maakten de tafel klaar.
- Zij maakten zich klaar voor het feest.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Klaarmaken with some of the pronouns.
- Ik heb het eten klaargemaakt.
- Jij hebt je huiswerk klaargemaakt.
- Hij heeft zijn bed klaargemaakt.
- Wij hebben de tafel klaargemaakt.
- Zij hebben zich klaargemaakt voor het feest.