bemachtigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bemachtig | bemachtigde | heb bemachtigd |
jij, je, u | bemachtigt | bemachtigde | hebt bemachtigd |
hij, zij, het | bemachtigt | bemachtigde | heeft bemachtigd |
wij | bemachtigen | bemachtigden | hebben bemachtigd |
jullie | bemachtigen | bemachtigden | hebben bemachtigd |
zij, ze | bemachtigen | bemachtigden | hebben bemachtigd |
Presens
Example presens sentences for Bemachtigen with some of the pronouns.
- Ik bemachtig een nieuwe fiets.
- Jij bemachtigt de hoofdrol in het toneelstuk.
- Hij bemachtigt een belangrijke positie binnen het bedrijf.
- Wij bemachtigen kaartjes voor het concert.
- Zij bemachtigen de overwinning in de wedstrijd.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bemachtigen with some of the pronouns.
- Ik bemachtigde een nieuwe fiets.
- Jij bemachtigde de hoofdrol in het toneelstuk.
- Hij bemachtigde een belangrijke positie binnen het bedrijf.
- Wij bemachtigden kaartjes voor het concert.
- Zij bemachtigden de overwinning in de wedstrijd.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bemachtigen with some of the pronouns.
- Ik heb een nieuwe fiets bemachtigd.
- Jij hebt de hoofdrol in het toneelstuk bemachtigd.
- Hij heeft een belangrijke positie binnen het bedrijf bemachtigd.
- Wij hebben kaartjes voor het concert bemachtigd.
- Zij hebben de overwinning in de wedstrijd bemachtigd.