stikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stik | stikte | heb gestikt |
jij, je, u | stikt | stikte | hebt gestikt |
hij, zij, het | stikt | stikte | heeft gestikt |
wij | stikken | stikten | hebben gestikt |
jullie | stikken | stikten | hebben gestikt |
zij, ze | stikken | stikten | hebben gestikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Stikken with some of the pronouns.
- Ik stik regelmatig de losse draadjes van mijn kleding vast.
- Jij stikt altijd met veel precisie de stoffen aan elkaar.
- Hij/Zij/Het stikt soms in zijn/haar slaap door een verstopte neus.
- Wij stikken de randen van de stoffen voor het naaien.
- Jullie stikken de knopen stevig aan de jassen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stikken with some of the pronouns.
- Vroeger stikte ik vaak mijn eigen kleding.
- Jaren geleden stikte jij de lappen tot dekens.
- Als kind stikte hij/zij/het poppenkleertjes met de hand.
- Wij stikten vroeger alles met de naaimachine.
- Tijdens onze vakantie stikten jullie kledingstukken voor de modeshow.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stikken with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren de knoopjes aangestikt.
- Jij hebt al meerdere keren de naden dichtgestikt.
- Hij/Zij/Het heeft vandaag een nieuwe zoom gestikt.
- Wij hebben de stof gisteravond gestikt.
- Jullie hebben de kussenhoezen keurig afgestikt.