aanstellen

Conjugations List of Aanstellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstel aanstelde aanheb aangesteld
jij, je, ustelt aanstelde aanhebt aangesteld
hij, zij, hetstelt aanstelde aanheeft aangesteld
wijstellen aanstelden aanhebben aangesteld
julliestellen aanstelden aanhebben aangesteld
zij, zestellen aanstelden aanhebben aangesteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanstellen with some of the pronouns.

  • Hij stelt zich altijd aan als hij geen zin heeft om te werken.
  • De kinderen stellen zich vaak aan in de supermarkt.
  • Waarom stel jij je zo aan? Het is maar een klein probleem.
  • Mijn broer stelt zich nooit aan en blijft altijd rustig.
  • Zij stellen zich aan alsof ze de belangrijkste mensen ter wereld zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanstellen with some of the pronouns.

  • Vroeger stelde ik me vaak aan als ik niet mijn zin kreeg.
  • Toen we jong waren, stelden we ons regelmatig aan om aandacht te krijgen.
  • Mijn zus stelde zich altijd aan wanneer ze ziek was.
  • Tijdens die vakantie stelden jullie je constant aan en was het moeilijk om met jullie om te gaan.
  • Mijn ouders stelden zich nooit aan en waren altijd nuchter in elke situatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanstellen with some of the pronouns.

  • Ik heb me gisteren echt aansteld toen ik mijn sleutels kwijt was.
  • Hebben jullie je ooit zo aangesteld in het openbaar?
  • Zij heeft zich nog nooit zo aangeteld als vandaag.
  • Wij hebben ons altijd erg aangesteld tijdens onze theatervoorstellingen.
  • Heeft hij zich al aangesteld over dat kleine incident?